© shelties Zayhna
Rasbeschrijving
Herkomst
De
Shetland
Sheepdog,
door
liefhebbers
kortweg
Sheltie
genoemd,
is
afkomstig
van
de
Shetland
Eilanden.
De
boeren
van
de
Shetland
Eilanden
hadden
behoefte
aan
een
kleine,
sterke
hond
om
hen
te
helpen
bij
de
diverse
werkzaamheden
op
en
rond
de
boerderij.
Het
werk
van
de
Sheltie
bestond
uit
het
bijeen
houden
van
de
kleine
kudde
schapen,
het
voorkomen
dat
de
schapen
zich
aan
de
op
de
akkers
groeiende
gewassen
te
goed
deden
en
waarschuwen
bij
onraad
door
te
blaffen.
Omdat
de
boeren
in
de
tijd
van
voedselschaarste
genoodzaakt
waren
hun
schapen
op
kleine,
onbewoonde
eilanden
onder
te
brengen,
moest
de
Sheltie
in
staat
zijn
zelfstandig
te
werken.
Het
uiterlijk
van
de
hondjes
was
voor
de
boeren
van
geen
belang.
Wel
moesten
ze
bestand
zijn
tegen
het
klimaat,
dat
getypeerd
werd
door
regen,
storm
en
mist.
Omstreeks
1900
kreeg
de
Sheltie
meer
bekendheid
buiten
de
Shetland
Eilanden.
Bezoekers
raakten
onder
de
indruk
van
de
kleine,
sierlijke
hondjes
en
namen
ze
met
zich
mee.
Het
uiterlijk
van
de
Sheltie
werd hierdoor meer van belang. De langharige Schotse herdershond (Collie) werd gebruikt om meer eenheid in type te verkrijgen.
Algmeen voorkomen
Een
kleine,
langharige
werkhond
van
grote
schoonheid,
in
geen
enkel
opzicht
lomp
of
grof.
Symmetrische
belijning
zo,
dat
geen
enkel
deel
van
de
hond
buiten
verhouding
is,
als
men
de
hond
in
zijn
geheel
beschouwt.
De
overvloedige
vacht,
manen
en
kraag,
de
lijn
die
het
hoofd
vormt
en
de
lieve
uitdrukking
vormen
met
elkaar
het
ideale
beeld.
Karakter:
Oplettend,
vriendelijk,
intelligent,
sterk
en
actief.
De
Sheltie
is
een
opgewekte,intelegente
hond.Hij
heeft
een
heel
vriendelijk
karakter
is
heel
trouw,gehecht
aan
zijn
baas
en
volkomen
gelukkig
als
hij
aktief
kan
bezig
zijn.Een
sheltie
staat
gereserveerd
ten
opzichte
van
vreemden.Deze
gereserveerdheid
mag
niet
verward
worden
met
angst.(In
de
praktijk
heb
ik
ondervonden
dat
wanneer
de
hondjes
goed
gesosialiseerd
zijn
deze
gereserveerdheid
voor
een
groot deel wegvalt,wat je ook zal zien als je eens een bezoekje brengt aan onze honden.
Hoofd en schedel
Een
zuiver
belijnd
hoofd,
dat
van
boven
of
van
opzij
gezien
een
lange
stompe
wig
vormt,
die
van
het
oor
naar
de
neus
smaller
wordt.
De
breedte
van
de
schedel
moet
evenredig
zijn
aan
de
lengte
van
de
schedel
en
aan
de
lengte
van
de
voorsnuit,
waarbij
het
geheel
in
verhouding
tot
de
maat
van
de
hond
bekeken
moet
worden.
De
schedel
moet
vlak
zijn,
matig
breed
tussen
de
oren,
terwijl
de
achterhoofdsknobbel
niet
mag
uitsteken.
De
wangen
vlak
en
vloeiend
overgaand
in
een
mooie
ronde
voorsnuit.
De
schedel
en
de
voorsnuit
moeten
van
gelijke
lengte
zijn,
gemeten
vanuit
het
binnenste
van
de
ooghoek.
De
bovenkant
van
de
schedel
moet
parallel
lopen
met
de
bovenkant
van
de
snuit,
met
een
lichte,
maar
duidelijke
stop.
Neus,
lippen
en
oogranden
zwart.
De
uitdrukking
die
zo
kenmerkend
is
voor
het
ras,
wordt
verkregen
door
het
volmaakte
evenwicht
en
samengaan
van
schedel
en
voorsnuit,
de
vorm,
kleur
en
plaatsing van de ogen en juist geplaatste en gedragen oren.
Snuit
De
kaken
gelijk
aan
elkaar,
welgevormd
en
sterk
met
een
goed
ontwikkelde
onderkaak.
Lippen
strak.
Gebit
gaaf
met
een
volmaakte,
regelmatige
en
compleet
scharende
beet,
dat
wil
zeggen:
het
bovengebit
moet
het
ondergebit
dicht
overlappen
en
met
de
kaken
een
rechte hoek vormen. Een compleet scharend gebit met 42 juist geplaatste tanden en kiezen is hoogst gewenst.
Ogen
Middelmatig
groot
en
schuin
geplaatst,
amandelvormig.
Donkerbruin,
behalve
bij
blue
merles,
waar
een
of
beide
ogen
blauw
mogen
zijn of met blauwe vlekjes.
Oren
Klein,
matig
breed
bij
de
aanzet,
mooi
dichtbij
elkaar
geplaatst
boven
op
de
schedel.
In
rust
naar
achter
gelegd,
bij
aandacht
naar
voren
gebracht en half opgericht gedragen met de tip naar voren vallend.
Hals
Gespierd, goed verbogen, lang genoeg om het hoofd trots te kunnen dragen.
Voorhand
De
schouders
zeer
goed
naar
achter
geplaatst.
Bij
de
schoften
worden
zij
slechts
door
de
wervels
gescheiden,
maar
de
schouderbladen
moeten
schuin
naar
buiten
aflopen,
zo,
dat
de
ribben
de
gewenste
welving
kunnen
hebben.
Schoudergewricht
goed
gehoekt.
Bovenarm
en
schouderblad
ongeveer
gelijk
in
lengte.
De
afstand
schoft
tot
elleboog
en
elleboog
tot
grond
moet
gelijk
zijn.
Het
voorbeen moet van voren gezien recht zijn, gespierd en goed gevormd met sterke botten. Polsen sterk en soepel.
Lichaam
Van
de
schouderpunt
tot
aan
de
laagste
punt
van
het
kruis
een
klein
beetje
langer
dan
de
schofthoogte.
Borst
diep,
tot
de
punt
van
de
elleboog
reikend.
Ribben
goed
gewelfd,
terwijl
de
onderste
helft
naar
beneden
toe
smal
toeloopt,
zodat
de
schouders
en
de
voorbenen
zich vrij kunnen bewegen. Rug recht, de lenden sierlijk gelijnd, het kruis geleidelijk naar achter aflopend.
Achterhand
De
dijen
breed
en
gespierd,
terwijl
de
botten
van
het
dijbeen
met
het
bekken
een
rechte
hoek
vormen.
Het
kniegewricht
heeft
een
duidelijke
hoeking,
het
spronggewricht
is
strak
belijnd,
scherp
gebogen,
fraai
naar
beneden
aflopend,
met
sterke
botten.
Het
spronggewricht moet van achter gezien recht zijn.
Voeten
Ovaal, de zolen goed gevuld, de tenen gebogen en dicht bij elkaar.
Staart
Laag
aangezet,
de
staartwervels
lopen
puntig
toe
en
reiken
tenminste
tot
aan
het
spronggewricht.
Overvloedige
beharing
en
licht
naar
boven gebogen. Mag bij beweging iets hoger gedragen worden, maar nooit boven de ruglijn uitkomen. In geen geval geknikt.
Gangwerk
Lenig,
vloeiend
en
sierlijk,
met
stuwing
uit
de
achterhand,
de
hond
moet
met
zo
weinig
mogelijke
inspanning
een
zo
groot
mogelijk
oppervlak
van
de
grond
beslaan.
In
telgang
lopen,
breien,
rollen
of
een
stijf
gangwerk,
waarbij
de
benen
stijf
en
steil
op
en
neer
worden
bewogen, is hoogst ongewenst.
Vacht
Dubbel,
bovenvacht
met
lang,
hard
en
recht
haar,
ondervacht
zacht,
kort
en
dicht.
Kraag
en
manen
zeer
overvloedig,
de
voorbenen
fraai
bevederd.
De
achterbenen
boven
het
spronggewricht
rijkelijk
met
haar
bedekt,
onder
het
spronggewricht
met
kort
haar.
Snuit
en
voorhoofd met kort haar. Exemplaren met kortharige vacht hoogst ongewenst.
Kleur
Sables
effen
of
met
zwarte
haarpunten,
elke
kleurnuance
tussen
licht
goudkleurig
en
mahoniekleurig,
maar
wel
warm
van
tint.
Wolfskleurig
sable
en
grijs
sable
ongewenst.
Tricolours
diep
zwart
op
het
lichaam,
bij
voorkeur
met
warmbruine
aftekening.
Blue
merles
helder
zilverkleurig
blauw,
zwart
gemarmerd
en
met
zwarte
vlekjes.
Bij
voorkeur
met
warmbruine
aftekening,
maar
het
ontbreken
daarvan
wordt
niet
als
fout
gerekend.
Zware
zwarte
platen,
lei-
of
roestkleurige
tinten
in
boven-
of
ondervacht
hoogst
ongewenst;
de
algemene
indruk
moet
blauw
zijn.
Zwart&wit
en
zwart&bruin
zijn
ook
erkende
kleuren
(hoewel
zwart&bruin
bijna
uitgestorven
is).
Witte
aftekeningen
mogen
(behalve
bij
zwart&bruin)
voorkomen
op
de
bles,
de
kraag
en
de
borst,
de
poten
en
de
staartpunt.
De
voorkeur
gaat
uit
naar
het
aanwezig
zijn
van
alle
witte
aftekeningen
of
sommige
ervan
(behalve
bij
zwart&bruin),
maar
het ontbreken van witte aftekeningen behoort niet gestraft te worden. Witte platen op het lichaam zijn hoogst ongewenst.
Maat
Ideale
hoogte
aan
de
schoft
gemeten:
reuen
37
cm.
(14,5
inch),
teven
35,5
cm.
(14
inch).
Meer
dan
2,5
cm.
boven
of
onder
deze
hoogte
hoogst ongewenst.Maar in de praktijk komen hoogte van 33 tot 45cm voor.
Fouten
Elke
afwijking
van
de
voorafgaande
punten
moet
als
fout
worden
beschouwd
en
hoe
ernstiger
de
fout,
des
te
zwaarder
zal
hij
aangerekend worden